De waarde van het MRI-onderzoek wordt in een aantal NHG-Standaarden over klachten van het bewegingsapparaat beantwoord. Ook in de herziene standaard over hoofdpijn wordt kort ingegaan op de waarde van het MRI-onderzoek. Samengevat:

  • Bij aanhoudende schouderklachten, een afwijkend beloop en/of beloop kan aanvullend onderzoek overwogen worden. Een MRI-onderzoek is vooral geschikt bij verdenking van occulte fracturen, afwijkingen van het acromioclaviculaire gewricht en een labrumdefect bij instabiliteit.
  • Bij lumbosacraal radiculair syndroom is aanvullend beeldvormend onderzoek, waaronder MRI, alleen zinvol indien een operatie wordt overwogen, ter bepaling van aard, omvang en niveau van afwijkingen in het wervel- of wortelkanaal.
  • Bij patiënten met gonartrose is MRI-onderzoek niet zinvol.
  • Bij patiënten met traumatische knieklachten zijn er onvoldoende redenen om MRI-onderzoek door de huisarts aan te bevelen. Omdat er in verschillende regio's mogelijkheden zijn om in de eerste lijn MRI-onderzoek aan te vragen, is niet uitgesloten dat bij meer duidelijkheid over de indicaties voor operatieve behandeling en over MRI-onderzoek bij specifieke patiëntengroepen een door de huisarts aangevraagd MRI-onderzoek een plaats kan krijgen in een transmurale setting.
  • Beeldvormend onderzoek, waaronder MRI, bij (chronische) hoofdpijnklachten zonder alarmsymptomen wordt niet aanbevolen.

De waarde van MRI-onderzoek bij andere klachten of aandoeningen wordt niet besproken in de NHG-Standaarden noch in andere NHG producten.